Demissionair minister Van Hijum (SZW) heeft op 7 juli jl. het aangepaste wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar) naar de Tweede Kamer gestuurd.
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een duidelijker kader te scheppen voor de beoordeling of sprake is van (schijn)zelfstandigheid, onder meer door vaste jurisprudentie over dit onderwerp wettelijk vast te leggen. Het voorstel is al enkele keren aangepast en nu toch nog net voor de zomerreces aan de Tweede Kamer voorgelegd. Antoinette Niebeek licht in deze blog het wetsvoorstel verder toe.
Datum: 31 juli 2025
Gewijzigd 31 juli 2025
Geschreven door: Antoinette Niebeek
Leestijd: +/- 3 minuten
De wet Vbar bestaat uit twee voorname onderdelen:
De wet bepaalt dat bij een arbeidsovereenkomst sprake is van de volgende elementen: (i) loon, (ii) arbeid en (iii) gezag. In de praktijk blijkt het lastig vast te stellen wanneer sprake is van gezag. Het wetsvoorstel introduceert dan ook een verduidelijking van dat criterium. De andere elementen (loon en arbeid) blijven onaangeroerd.
Op basis van de wet Vbar komt er een nieuwe bepaling in de wet waaruit volgt wanneer dan sprake is van ‘arbeid verrichten in dienst van een werkgever’. Daarvan is, kort gezegd, sprake als:
Er komen nog nadere regels over wanneer dan precies sprake is van instructies van de werkgever en het verrichten van het werk voor rekening en risico van de werknemer. Uit de Memorie van Toelichting bij de wet valt wel vast op te maken waar dan aan te denken valt:
Voor de beoordeling van de arbeidsrelatie wordt op basis van de indicaties beoordeeld bij welk hoofdelement in de arbeidsrelatie het zwaartepunt ligt. Als dat bij het W-element is, is sprake van een werknemer. Als dat bij het Z-element is, is sprake van een zelfstandige.
Er wordt ook een rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst op basis van een uurtarief geïntroduceerd. In de wet komt een bepaling, zo volgt uit het voorstel, waarin staat dat als iemand ten hoogste € 36,- per uur verdient, hij wordt vermoed dit op basis van een arbeidsovereenkomst te doen. Deze bepaling dient ter bescherming van werkenden aan de ‘onderkant’ van de arbeidsmarkt, die een beperkte onderhandelingsruimte hebben.
Deze werkende kan zich eerst wenden tot zijn werkgever/opdrachtgever, als hij van mening is dat hij eigenlijk werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst. Maar hij kan ook naar de rechter stappen. Hij hoeft alleen aan te tonen dat er sprake is van een uurtarief onder de norm. Als dat lukt, is voldaan aan het rechtsvermoeden. Het is dan aan de werkgever/opdrachtgever om aan te tonen dat er géén sprake is van een arbeidsovereenkomst, ofwel dat géén sprake is van (één van de) elementen loon, arbeid, gezag.
Dit rechtsvermoeden heeft alleen civielrechtelijke werking en geldt alleen in de relatie werkende/werkgevende en biedt de werkende daarbij een steuntje in de rug. Het UWV of de Belastingdienst toetsen niet zelfstandig aan het criterium. Zij toetsten ‘gewoon’ conform de wet (loon, arbeid en gezag).
De Tweede Kamer zal het wetsvoorstel na de zomer behandelen. Vervolgens moet het voorstel nog worden goedgekeurd door de Eerste Kamer. De beoogde inwerkingtreding is uitgesteld van 1 januari 2026 naar 1 juli 2026. Gezien de uitgebreide discussies en kritiek rondom de Wet Vbar, is het nog onzeker of het voorstel daadwerkelijk beide Kamers zal passeren.
Als advocaten voor ondernemers begrijpen wij het belang van voorop blijven. Samen met ons heeft u alle kansen en risico’s in het vizier. Neem gerust contact met ons op en laat u persoonlijk informeren over onze diensten.