Rechtbank Midden-Nederland, 24 september 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:5159
Mr. C.P. Lunter
Artikel 6:162 BW
Rechtsvraag
Kan je als verhuurder de bestuurders en aandeelhouders van je nieuwe huurder succesvol aansprakelijk stellen als de huurder ten tijde van het ondertekenen van de indeplaatsstellingsovereenkomst in een slechte financiële staat verkeert en daardoor later niet aan zijn verplichtingen voldoet?
In het kort
Op 24 september 2025 deed Rechtbank Midden-Nederland uitspraak over een bestuurders- en aandeelhoudersaansprakelijkstelling na een indeplaatsstelling (ECLI:NL:RBMNE:2025:5159). De in de plaats gestelde kwam haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst niet na en bood voor dat tekortschieten geen verhaal. Verhuurder probeert dit te verhalen op de bestuurders en aandeelhouders van de in de plaats gestelde. De rechtbank wijst alle vorderingen van de verhuurder af: het sluiten van de indeplaatsstellingsovereenkomst is niet verwijtbaar. Ook de selectieve betalingen en de verkoop van voorraden tegen inkoopprijs aan gelieerde partijen rechtvaardigen geen aansprakelijkstelling. Deze noot gaat over de haalbaarheid van bestuurders- een aandeelhoudersaansprakelijkheidsclaims.
Tip voor de praktijk
De hoofdregel is dat een rechtspersoon aansprakelijk is voor haar eigen schulden. De uitspraak illustreert dat het aanspreken van bestuurders en/of aandeelhouders echt de uitzondering is. Daarvoor geldt de hoge drempel van ofwel het persoonlijke ernstig verwijt, dan wel de schending van de zorgplicht.
Aan bestuurders en/of aandeelhouders de tip: laat zien dat er pogingen zijn gewaagd om de schuldenlast te saneren, dan wel om andersoortige afspraken te maken teneinde benadeling van schuldeisers te voorkomen.
Noot
- Kan je als verhuurder de bestuurders tevens aandeelhouders van je nieuwe huurder succesvol aansprakelijk stellen als de huurder ten tijde van het ondertekenen van de indeplaatsstellingsovereenkomst in een slechte financiële staat verkeert en daardoor later niet aan zijn verplichtingen voldoet?
- Het simpele antwoord is: in beginsel niet, maar onder omstandigheden wel. In beginsel is een rechtspersoon zelf aansprakelijk voor haar schulden. De meest bekende uitzonderingen op dat uitgangspunt zijn de bestuurdersaansprakelijkheid en de aandeelhoudersaansprakelijkheid. Beide vormen van aansprakelijkheid kennen een hoge drempel.
- Het voorgaande wordt mooi geïllustreerd in de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2025:5159), waarin een verhuurder beide wegen probeert te bewandelen. De rechtbank is in het vonnis duidelijk: alle vorderingen van de verhuurder worden afgewezen. De uitspraak laat zien dat er een verschil is tussen ondernemersrisico en onbehoorlijk bestuur.
- Eiseres (hierna: Verhuurder) had sinds 15 september 2006 een huurovereenkomst met een drogisterij, hierna te noemen ‘onderneming 2’. De drogisterij die door onderneming 2 werd geëxploiteerd werd door haar eigenaren verkocht aan ‘onderneming 1’ (hierna: Huurder). De vennootschap van Huurder was toen pas een maand opgericht.
- Per 1 april 2017 is de koop en verkoop tussen onderneming 2 en Huurder rond, waarna Huurder de huurbetalingen aan Verhuurder op zich neemt. Vanaf 8 maart 2017 zijn partijen al in onderhandeling over het sluiten van een indeplaatsstellingsovereenkomst. Verhuurder was terughoudend aangezien Huurder net was opgericht, leeg was en geen verhaal zou bieden. Verhuurder wilde een garantstelling door een andere concernvennootschap, maar dat weigert het concern van Huurder.
- Op 14 maart 2019 wordt een indeplaatsstellingsovereenkomst door partijen getekend, waarin wordt vastgelegd dat Huurder vanaf 1 april 2017 in de rechten van onderneming 2 treedt.
- De vrees van Verhuurder verwezenlijkt zich. Nog diezelfde dag sturen de (indirect) bestuurders en (indirect) aandeelhouders van Huurder (hierna: Gedaagden) een brief aan Verhuurder dat de winkel door de hoge huurlast niet rendabel te krijgen is. In de maanden daarna discussiëren partijen over de huurprijs en wordt de rechtbank verzocht om inzake die discussie een deskundige aan te wijzen. Dit verzoek wordt toegewezen, maar Huurder ziet niettemin af van het verstrekken van de opdracht. Zij kan namelijk het voorschotbedrag van de deskundige niet betalen.
- Vanaf oktober 2019 betaalt Huurder haar huur niet en in december 2019 staakt zij haar activiteiten. Eind januari 2020 zegt Huurder haar huurovereenkomst per direct op. Uit het vonnis blijkt niet of Huurder heeft opgezegd met inachtneming van een overeengekomen of wettelijke opzegtermijn en, zo ja, welke duur deze termijn had.
- Huurder laat Verhuurder weten in gesprek te willen over een oplossing. In de periode daarna probeert Huurder een akkoord aan te bieden aan haar schuldeisers. Dit lukt, op Verhuurder na. Uit de uitspraak volgt niet wanneer dit akkoord is aangeboden en hoeveel schuldeisers dit betrof.
- In juli 2020 vindt Verhuurder een nieuwe huurder. Deze nieuwe huurder betaalt een lagere huurprijs en Verhuurder maakt aanspraak op het verschil in huur tot en met het einde van de huurovereenkomst met Huurder. Als geen (juiste) opzegtermijn in acht is genomen, blijft Huurder in beginsel gehouden de huur (en dus het verschil in huurprijs) tot het einde van de opzegtermijn te voldoen.Daarbij vordert Verhuurder de huurachterstand en een cumulatie van boetes. Nadat de kantonrechter in maart 2021 een verstekvonnis wijst waarin zij Huurder volledig veroordeelt tot betaling van het door Verhuurder gevorderde bedrag, wordt in mei 2021 het faillissement van Huurder uitgesproken.
- Conclusie: Verhuurder vangt bot. In november 2021 concludeert de curator in het faillissement van Huurder dat hem niet is gebleken van onrechtmatig handelen door het bestuur.
- Verhuurder stelt Gedaagden aansprakelijk. Verhuurder gaat voor twee ankers liggen; bestuurdersaansprakelijkheid en aandeelhoudersaansprakelijkheid.
- De rechtbank begint met herhaling van de hoofdregel: een onbetaald gelaten vordering op een rechtspersoon kan in beginsel alleen op de rechtspersoon worden verhaald.
- De rechtbank citeert het juridisch kader van bestuurders- en aandeelhoudersaansprakelijkheid. Ten aanzien van de bestuurdersaansprakelijkheid citeert de rechtbank de rechtsregels zoals door de Hoge Raad overwogen in Ontvanger/Roelofsen en in Beklamel en benadrukt dat voor bestuurdersaansprakelijkheid sprake moet zijn van een persoonlijk ernstig verwijt. Hoewel in deze uitspraak niet door de rechtbank uitdrukkelijk genoemd, kent het persoonlijk ernstig verwijt een hoge drempel. Ten aanzien van de aandeelhoudersaansprakelijkheid overweegt de rechtbank nadrukkelijk: ‘Die aansprakelijkheid zal niet snel aangenomen worden. Het is vereist dat de aandeelhouder of moedermaatschappij in die hoedanigheid een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden en dat de schuldeiser daardoor voorzienbaar benadeeld is.’
- De rechtbank benadrukt dat in beide gevallen moet worden voorkomen dat de aansprakelijkstellingen worden beoordeeld met een ‘hindsight bias’: het beoordelen van gedragingen met kennis van later. Na toepassing van dit juridisch kader komt de rechtbank tot de conclusie dat de aandeelhouders en bestuurders van Huurder niet aansprakelijk zijn.
- Om te beginnen verwijt Verhuurder de Gedaagden dat zij ten tijde van het sluiten van de indeplaatsstellingsovereenkomst wisten dat die overeenkomst niet zou worden nagekomen. Geen vreemde gedachte lijkt ons. Op de dag van ondertekening van de overeenkomst laten Gedaagden weten dat de onderneming van Huurder niet rendabel te krijgen is als de huurprijzen niet worden verlaagd.
- De rechtbank oordeelt anders. Het sluiten van de overeenkomst is niks meer dan ‘het formaliseren van de bestaande situatie’. Niet moet worden gekeken naar wat Gedaagden wisten ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst, maar naar wat zij wisten ten tijde van het feitelijk in de plaats treden van onderneming 2, al twee jaar eerder. Volgens de rechtbank is er geen sprake van wetenschap van niet-nakoming.
- De rechtbank acht onder meer van belang dat Huurder gedurende twee jaar huur heeft betaald en dat zij na beëindiging van haar bedrijfsactiviteiten heeft gepoogd om met haar schuldeisers tot een oplossing te komen. Dit is ook gelukt, behalve met Verhuurder. Daardoor kan niet worden gezegd dat het aangaan van de indeplaatsstellingsovereenkomst verwijtbaar is en derhalve kan leiden tot aansprakelijkheid van Gedaagden, aldus de rechtbank in rechtsoverweging 4.9.
- Het feit dat de onderneming net was opgericht, met schulden is gefinancierd, geen vermogen had en derhalve ‘leeg’ was, leidt volgens de rechtbank niet tot aandeelhoudersaansprakelijkheid. Dat Gedaagden weigerden om garant te staan voor de overeenkomst evenmin. Verhuurder heeft immers willens en wetens gecontracteerd met Huurder.
- Verder zijn er betalingen verricht aan één van de Gedaagden kort voor en na het beëindigen van de activiteiten van Huurder. Ook dit leidt niet tot bestuurders- of aandeelhoudersaansprakelijkheid. Ook hier speelt een belangrijke rol dat Huurder heeft gepoogd om een akkoord aan te bieden en dat Verhuurder en Huurder ten tijde van de selectieve betalingen nog in overleg waren voor een mogelijke oplossing, bijvoorbeeld door het vinden van een nieuwe huurder. Huurder mocht erop vertrouwen dat er een oplossing zou komen en dus waren de selectieve betalingen niet onrechtmatig.
- Tot slot zijn er voorraden ter waarde van om en nabij € 100.000,00 overgedragen aan gelieerde vennootschappen. Uit de uitspraak is niet op te maken wanneer en aan welke gelieerde partijen deze transacties hebben plaatsgevonden. Aan de transacties lagen geen overeenkomsten ten grondslag en er is steeds een inkoopprijs betaald in plaats van een marktconforme prijs. Hier slaat de rechtbank een opmerkelijk (en bovendien onzes inziens onjuist) pad in.
- De rechtbank overweegt namelijk dat het logisch is dat de goederen tegen inkoopprijs zijn verkocht en dat er geen sprake is van winstoogmerk. ‘Anders zou het voor de gelieerde vennootschappen niet lonen om goederen van onderneming 1 af te nemen’, aldus de rechtbank in rechtsoverweging 4.17. De rechtbank lijkt te suggereren dat Gedaagden de belangen van de andere gelieerde vennootschappen moesten behartigen bij de verkoop van de voorraden.
- Dit is onzes inziens een onjuiste overweging. Het bestuur van Huurder is wettelijk verplicht om het belang van Huurder te dienen. De verkoop van al haar voorraden (ter waarde van € 100.000,00) aan gelieerde partijen tegen inkoopprijs staat echter haaks op het belang van Huurder, zij loopt hierdoor immers marge mis.
- De rechtbank concludeert dat geen sprake is geweest van onrechtmatige onttrekkingen. Daarvan zou sprake kunnen zijn als de voorraden zouden zijn verkocht tegen een lagere prijs dan de waarde van de artikelen op het moment van verkoop, maar dat is niet gesteld of gebleken aldus de rechtbank in rechtsoverweging 4.17.
- Voor een succesvol beroep op bestuurdersaansprakelijkheid moet een persoonlijk ernstig verwijt aan het bestuur kunnen worden gemaakt. Voor een succesvol beroep op aandeelhoudersaansprakelijkheid moet sprake zijn van een schending van een zorgvuldigheidsnorm met benadeling van schuldeisers als gevolg. Uit het voorgaande volgt dat beide aansprakelijkheidsvormen een hoge drempel kennen die niet makkelijk wordt gehaald.
- Ondernemen is risico’s nemen. De onderhavige uitspraak laat zien dat het loont om als bestuur en als aandeelhouders naar eer en geweten te handelen en om niet de handen van een onderneming in financieel slecht weer af te trekken met alle benadeling voor schuldeisers als gevolg. In dat geval wordt een aansprakelijkstelling van die bestuurders en aandeelhouders doorgaans afgewezen. Bij deze beoordeling moet worden gewaakt voor een ‘hindsight bias’.
- Hoewel de norm van bestuurdersaansprakelijkheid hoog ligt, is het niet onmogelijk om die te bereiken. De rechtspraak kent vele voorbeelden waarin het bestuur wél een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
- Het is evenmin ondenkbaar dat een aandeelhouder succesvol aansprakelijk kan worden gesteld voor geleden schade, vanwege zodanig onzorgvuldig handelen van die aandeelhouder jegens de schuldeiser(s) dat dit als onrechtmatig moet worden aangemerkt, zie bijvoorbeeld: Gerechtshof Den Haag 1 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2487.
- Voor de faillissementspraktijk vormt deze uitspraak een nuttige reminder: ondernemingsrisico is niet hetzelfde als onrechtmatig handelen. Alleen wanneer aan de strenge wettelijke en in de rechtspraak ontwikkelde vereisten wordt voldaan, komt aansprakelijkheid (behoudens rechtvaardigingen en verzachtende omstandigheden) in beeld.